Salaris |
Tegenprestatie voor geleverde arbeid, uitgekeerd in geld aan mensen in een hogere functie, wart dus doorgaans inhoudt dat zij een hogere opleiding gevolgd hebben.
Eigenlijk is het een vorm van loonbetaling, want de belastingdienst verplicht werkgevers om loonbelasting in te houden ook als die mensen geen loon, maar een salaris krijgen.
Bij zelfstandigen spreekt men van een honorarium.
|
Salderen |
Het verschil betalen tussen in- en uitgaande geldstromen of het verschil bepalen tussen opbrengst en kosten. Het gevonden verschil heet een saldo en kan een positief of een negatief aantal of bedrag zijn.
|
Saldo |
Het verschil tussen twee gedragen: het totaal van de debet-kolom en de credit-kolom.
Voorbeeld saldo kasontvangsten: het verschil tussen ontvangsten en uitgaven via de kas.
Vergelijk het doelsaldo van een sportclub: het verschil tussen het aantal doelpunten voor en het aantal doelpunten tegen.
|
Schaars |
- Zelden, ternauwernood, bijna niet: schaars beloond worden {Spreekstaal}.
- Slechts in geringe hoeveelheid beschikbaar: geld is schaars {Spreektaal}. Zie ook schaarste.
- Alles wat niet in overvloed aanwezig is en waar je geld voor moet betalen om het te krijgen: Economie is de wetenschap die zich richt op het kiezen uit schaarse middelen {Economische definitie}.
Volgens economen zijn dus alle goederen schaars zodra er een prijs voor bestaat.
|
Schaarste |
- De omstandigheid dat iets in onvoldoende hoeveelheid beschikbaar is: schaarste aangeld of arbeidskrachten of middelen.
- Gebrek aan eerste levensbehoeften: tijden van schaarste.
|
Schuld |
- Bedrag dat iemand had moeten betalen, maar waarvan de betaling nog niet is verricht [euro] {Spreektaal}.
Zie ook: hypotheekschuld.
- Bedrag dat direct opvorderbaar is in het geval van een faillissement, maar dat vervolgens wordt omgezet in een vordering {Juridische term}.
- Vreemd vermogen waarvan de vervaldatum is verstreken [euro] {Financiering}. Zie ook schuldenvrij.
- Al het vreemde vermogen, ongeacht of de vervaldatum is verstreken. Dus geld dat geleend is om bedrijfsmiddelen te financieren [euro] {Bedrijfsadministratie}.
- Totaal vermogen: alle passiva op de balans [euro] {Boekhouden}.
|
Schuldeiser |
- Iemand die geld tegoed heeft van een persoon of onderneming.
- Iemand die een vordering heeft waarvan de betaaltermijn is verlopen. Dus die te maken heeft met een achterstallige betaling.
|
Schuldenvrij |
Een onderneming is schuldenvrij als er geen vreemd vermogen is waarvan de vervaldatum is verstreken (dus aansluitend bij betekenis 2 van het begrip Schuld).
|
Scontro |
Opstelling in balansvorm: debet-kolom en credit-kolom die een gelijk totaal krijgen omdat het saldo in de kolom met het laagste totaalbedrag is toegevoegd.
Vergelijk de winkelier die wisselgeld teruggeeft en dan gaat optellen tot hij uitkomt bij het bedrag dat de klant heeft gegeven.
Deze manier gaf in het traditionele boekhouden een enorme verkorting in het aantal berekeningen, omdat alle bedragen die bij elkaar opgeteld moeten worden in de ene kolom staan en alle bedragen die er vanaf moeten bij elkaar in de andere kolom komen.
Aan het eind van een periode kan dan in één keer het verschil (c.q. saldo) bepaald worden.
Zie ook: scontro als vakdidactische term.
|
Secundaire betalingsmiddelen
|
Tegoeden of waardepapieren die in korte tijd en zonder veel kosten zijn om te zetten in primaire betalingsmiddelen.
Bijvoorbeeld vreemde valuta, effecten die op de beurs verhandelbaar zijn en opvraagbare spaargelden.
Synoniem: secuncaire liquiditeiten.
|
Secundaire liquiditeiten
|
Tegoeden of waardepapieren die in korte tijd en zonder veel kosten zijn om te zetten in primaire liquiditeiten.
Bijvoorbeeld vreemde valuta, effecten die op de beurs verhandelbaar zijn en opvraagbare spaargelden.
Synoniem: secuncaire betalingsmiddelen.
|
Securitisatie |
- Elk proces dat een financiële relatie omzet in een transactie. Bijvoorbeeld het uitbrengen van aandelen maakt het mogelijk om het eigenaarschap van een bedrijf met anderen te delen.
Ook het uitbrengen van obligaties maakt het mogelijk een vordering om te zetten in een verhandelbaar document.
- Het structureren van toekomstige belangen om financiering te krijgen door toekomstige cshflows in hun geheel over te dragen aan één of meer beleggers.
Het is dus geen lening, maar de verkoop van toekomstige inkomsten aan een SPE (Special Purpose Entity). Deze SPE kan vervolgens openbaar verhandelbare effecten (zoals obligaties) uitbrengen die hun kracht ontlenen aan bijvoorbeeld bankgaranties voor de SPE.
Synoniem: Asset securitisatie.
|
Sentiment |
- Gevoel.
- Gevoelsmatige stemming over de gang van zaken met betrekking tot de aandelenkoersen op de effectenbeurs.
- Negatieve stemming over de gang van zaken met betrekking tot de aandelenkoersen op de effectenbeurs.
|
SHBM: Staat van Herkomst en Besteding van Middelen |
- Overzicht van mutaties in de balansposten door begin- en eindblans met elkaar te vergelijken.
Via een zgn ‘Mutatiebalans’, d.w.z. een overzicht van veranderingen in de balansposten, kreeg men basismateriaal om enerzijds de herkomst van de financiële middelen te berekenen en anderzijds de besteding van de binnengekomen middelen.
Inmiddels is de opzet van het overzicht nader uitgewerkt in wat heet een ‘Kasstroomoverzicht’.
- Handhaving van de oude naam SHBM voor het kasstroomoverzicht, zoals dat nu wordt opgemaakt conform de internationale ontwikkelingen.
|
Significantie |
Significantie, is een van de vier gedragsregels uit de verslaglegging. Het gaat daarbij om het maken van onderscheid tussen hoofdzaken en bijzaken, waarbij hoofdzaken betrekking hebben op data die invloed hebben op de besluitvorming.
N.B.
Bedrijfseconomie is dus geen wiskunde, waar het gaat om zuiverheid in de berekening. Als de nadelen van precisie groter zijn dan de voordelen, is het economisch verantwoord om de precisie achterwege te laten.
|
Slepen |
Manipuleren met de datum waarop bedragen, zoals ontvangsten, uitgaven, kosten of opbrengsten in de boekhouding worden opgenomen.
Bijvoorbeeld uitgaven die feitelijk investeringen zijn omdat zij over meer boekingsperioden hun profijt opleveren, maar die toch in de eerste periode volledig afboeken als kosten. |
Sloopkosten |
- Misconceptie: [bedrag gemeten in euro] kosten moet zijn: uitgaven, want feitelijk zijn het: sloopuitgaven. Vergelijk ook met andere kosten die geen kosten zijn, zoals: emissiekosten, installatiekosten en transactiekosten.
- Kosten van de sloop voor zover de sloopuitgaven zijn toegerekend naar het bedrijfsresultaat in een bepaalde periode [euro/periode].
|
Sloopuitgaven |
Uitgaven voor het verwijderen van een machine die afgeschreven is [euro]. De sloopuitgaven maken het verschil uit tussen de residuwaarde en de restwaarde.
|
Slotkoers |
Koers van een aandeel of obligatie aan het eind van de dag op een (virtuele) effectenbeurs.
|
Solvabiliteit |
- Maatstaf voor de mogelijkheid van een onderneming om op lange termijn (> 1 jaar) aan haar betalings- en aflossingsverplichtingen te kunnen voldoen.
- Verhouding tussen de liquidatiewaarde van de activa en het vreemde vermogen [onbenoemd getal, want een deling van euro door euro laat de eenheid uit teller en noemer tegen elkaar wegvallen].
De eerste benadering is dan:
totale activa / totaal vreemd vermogen.
- Elke andere verhouding die een benadering geeft voor de bovenstaande grootheid, of die daarvan is afgeleid. Het hangt van de situatie af welke vorm op welk moment het meest geschikt is.
Voor de onderstaande geldt: hoe hoger de waarde, hoe gunstiger het is:
totale vermogen / vreemd vermogen;
eigen vermogen / vreemd vermogen;
eigen vermogen / totaal vermogen.
Voor de onderstaande geldt: hoe lager de waarde, hoe gunstiger het is:
vreemd vermogen / totaal vermogen;
vreemd vermogen / eigen vermogen;
totale vermogen / eigen vermogen;
|
Som der kosten |
- Misconceptie: som van alle kosten die een bedrijf in een periode gemaakt heeft.
- Som van verkoopkosten en algemene beheerskosten (dus de inkoopkosten en de interestkosten vallen hier buiten [euro/periode] {Externe Verslaggeving}, zie: model F en model J).
- Som van loonkosten, sociale lasten, afschrijvingskosten en overige bedrijfskosten met uitsluiting van inkoopkosten en interestkosten {Externe Verslaggeving}, zie: model I).
|
Sparen |
- Geld niet uitgeven (synoniem = besparen) {Spreektaal}.
- Geld niet consumeren {Macro-economie}.
- Geld uitzetten tegen vergoeding op een bank of geld beleggen in aandelen of obligaties (het geld blijft dus in circulatie) {Monetaire Economie}. Tegenhanger van oppotten.
- Geld reserveren voor later via banktegoeden, beleggen of pensioenrechten opbouwen.
- Geld vastzetten op een rekening om later de hypotheek af te lossen.
|
Specialisatie |
- Beperking van het verkoopassortiment (tegenhanger van parallellisatie dat verbreding van het assortiment in houdt) {Externe Organisatie} . Zie ook de tegenstelling tussen integratie endifferentiatie.
- Uitsplitsing van de organen in een bedrijf in kleinere eenheden, zodat ieder zich toe kan leggen op een beperkt aantal taken {Interne Organisatie}.
- Verhoging bekwaamheid door iemand die zich toelegt op een bepaald soort werk in een organisatie, met als doel de arbeidsproductiviteit te verhogen {Personeelswerk} .
|
Speculant |
- Iemand die waardepapieren (bijvoorbeeld aandelen of obligaties koopt) of goederen (eventueel op termijn) koopt of verkoopt, in de hoop daar geld mee te verdienen als gevolg van prijsveranderingen tussen twee tijdstippen.
- Misconceptie: arbitrage.
- Misconceptie: belegger.
|
Speculeren |
- Kopen of verkopen van waardepapieren of goederen in de hoop daar geld mee te verdienen als gevolg van prijsveranderingen tussen twee tijdstippen.
- Misconceptie: arbitrage.
- Misconceptie: beleggen.
|
Sponsoring |
Het beschikbaar stellen van financiële middelen aan sporters of aan andere organisaties met de afspraak om als tegenprestatie reclame of publiciteit voor de sponsor te verzorgen. Indien er geen tegenprestatie is, dan is er sprake van subsidie of een stipendium.
|
Staat |
- De juridische positie van een land. {Staatsrecht}
- Financieel overzicht van twee of meer kolommen {Administratie}, zoals ‘De Staat van Herkomst en Besteding van Middelen’ als formeel overzicht van alle inkomsten en betalingen die in een NV hebben plaatsgevonden in een jaar
Of ‘De Staat van Baten en Lasten’ als formeel overzicht van alle ontvangsten en uitgaven die hadden moeten plaatsvinden in een niet-commerciële organisatie.
- De stand van zaken (Volksmond}, onder andere een staat van dienst.
|
Staffel |
Kolom die een overzicht geeft van optellingen en aftrekkingen waarbij na elke bewerking het saldo wordt bepaald.
Deze manier van rekenen is een verkorte manier om een reeks bewerkingen uit te voeren door steeds verder te gaan met het bedrag dat al berekend was en daar een volgend bedrag bij op te tellen of af te trekken.
Zie ook: staffel als vakdidactische term.
|
Standaardkosten |
Vastgestelde normen voor de toename van de waarde van de voorraad goederen in bewerking of de voorraad gereed product bij homogene massaproductie, tijdens het productieproces [euro/periode].
Zie ook: bedrijfseconomische-modellen.nl {Kostencalculatie}.
Synoniemen: toegestane kosten en kosten (definitie 5).
Misconceptie: verwachte kosten, want deze kunnen ook betrekking hebben op verspilling die de ondernemer verwacht.
|
Standaardkostprijs |
Toegestane kosten berekend per eenheid product bij massaproductie [euro/stuk].
Zie ook: bedrijfseconomische-modellen.nl {Kostencalculatie}.
Synoniemen: kostprijs en commerciële (standaard)kostprijs (als onderscheidende term van de fabricagekostprijs). Kijk voor een toelichting bij: bedrijfseconomische-modellen.nl.
|
Standaardprijs |
- Prijs die een bedrijf hanteert als norm voor de kostencalculaties [euro/stuk, euro/kg, euro/liter, etc.].
Kijk voor een toelichting bij: bedrijfseconomische-modellen.nl: uitsplitsing grondstoffen of bedrijfseconomische-modellen.nl: uitsplitsing arbeid {Kostencalculatie}.
- Vaste verrekenprijs (bijzondere vorm van een norm, omdat naast de inkoopprijs ook opslagen voor inkoopkosten zijn opgenomen in de norm). Kijk voor een toelichting bij: bedrijfseconomische-modellen.nl {Kostencalculatie}.
|
Startkapitaal |
Het bedrag aan contante middelen dat een ondernemer inbrengt bij de start van een onderneming, zoals een BV.
Dit bedrag dient als eigen vermogen bij aanvang van de onderneming en is (c.q. was) bedoeld als zekerstelling van de schuldeisers dat de onderneming een buffer heeft om aan zijn financiële verplichtingen te voldoen.
Bij de start is het bedrag zowel kapitaal in de vorm van contante middelen als vermogen in de vorm van eigen vermogen. Door betalingen nemen de contante middelen af, maar als eigen vermogen blijft het gehandhaafd zolang de onderneming geen verlies leidt.
|
Statutaire reserve |
Reserve die voortvloeit uit richtlijnen over de winstverdeling die in de statuten zijn opgenomen. Toevoeging (dotatie) aan de statutaire reserve wordt meestal in de voorgestelde winstverdeling opgenomen.
|
Stelselkeuze |
Een stelselkeuze vindt plaats als een bedrijf voor de eerste keer in een jaarverslag informatie moet verstrekken over een economisch proces of een boeking van een post voor de jaarrekening.
Zij moet dan een wijze van rapporteren kiezen (bijvoorbeeld historische kostprijs of actuele waarde). {Externe Verslaggeving}
|
Stelselwijziging |
Zodra een bedrijf voor het jaarverslag gekozen heeft voor een bepaalde wijze van rapporteren zal elke aanpassing of verandering in de wijze van rapporteren in latere jaren als stelselwijziging gezien worden. {Externe Verslaggeving}
|
Sijger |
Een stijger is een beursfonds waarvan de koers in prijs stijgt. Meestal in gebruik in de overtreffende trap: ‘de sterkste stijger’.
|
Stipendium |
Bijdrage in de kosten van levensonderhoud bestemd voor sporters die aan bepaalde kwalificaties voldoen [euro/periode]. Zie ook beurs.
Indien sprake is van een tegenprestatie van de sporter in de vorm van reclame of publiciteit, dan gaat het om sponsoring.
|
Stopkoers |
De koers die een belegger kiezen kan om effecten te kopen of te verkopen.
Deze stopkoers kan op voorhand doorgegeven worden aan een effectenmakelaar om orders uit te voeren op het moment dat de beurskoers gelijk is aan de stopkoers.
|
Stop-order |
Type order binnen de effectenhandel waarbij de opdracht wordt gegeven om de beursorder uit te voeren zodra de koers op een vooraf vastgestelde prijs (de trigger) komt.
Bij verkoop gaat de effectenhandelaar tot verkoop over zodra de koers onder de opgegeven prijs komt en bij aankoop gaat de effectenhandelaar tot koop over zodra de koers boven de opgegeven prijs komt.
Er zijn twee soorten stop orders: stoploss-order en stoplimiet-order.
Andere typen van orders zijn: bestens-order en limiet-order.
|
Stoploss-order |
Prijsconditie binnen de effectenhandel waarbij de opdracht wordt gegeven om de beursorder uit te voeren zodra de koers op een vooraf vastgestelde prijs (de trigger) komt.
Dit gebeurt vervolgens op basis van de bestens conditie, d.w.z. de order wordt uitgevoerd tegen de best mogelijke prijs van dat moment.
Bij verkoop gaat de effectenhandelaar tot verkoop over zodra de koers onder de opgegeven prijs komt. Bij aankoop gaat de effectenhandelaar tot koop over zodra de koers boven de opgegeven prijs komt.
Bij dit ordertype gelden de volgende basisregels:
- stop-market-verkooporder: de stopkoers moet lager zijn dan de laatste beurskoers.
- stop-market-aankooporder: de stopkoers moet hoger zijn dan de laatste beurskoers.
|
Stoplimiet-order |
Prijsconditie binnen de effectenhandel waarbij de stoploss-order en de limietorder worden gecombineerd. De opdracht is een opdracht om de beursorder om te zetten in een limietorder, zodra de koers op een vooraf vastgestelde prijs (de trigger) komt.
Bij verkoop gaat de effectenhandelaar tot verkoop over zodra de koers in een prijsinterval komt tussen de trigger en de limiet die is opgegeven. Bij aankoop gaat de effectenhandelaar tot koop over zodra de koers in een prijsinterval komt tussen de trigger en de limiet die is opgegeven.
Bij de stoplimiet-verkooporder gelden de volgende basisregels:
- de stopkoers moet lager zijn dande laatste koers op de beurs.
- de limietkoers moet kleiner zijn dan of gelijk zijn aan de stopkoers.
Er is dus een bandbreedte waarbinnen de verkooporder van kracht is.
Bij de stoplimiet-aankooporder gelden de volgende basisregels:
- de stopkoers moet hoger zijn dan de laatste koers op de beurs.
- de limietkoers moet hoger zijn dan of gelijk zijn aan de stopkoers.
Er is dus een bandbreedte waarbinnen de aankooporder van kracht is.
Voorbeeld voor stoplimiet-verkooporder: Als de koers 15,00 euro is en de limiet voor verkoop ligt op 18,00 euro dan kan als trigger een koers van 17,00 euro worden opgegeven.
Zolang de koerst onder de 17,00 euro is, zal de order op de plank liggen, maar zodra de koers boven de 17,00 euro komt, wordt de verkooporder actief en wordt de order uitgevoerd zolang de koers tussen 17,00 euro en 18,00 euro ligt.
|
Stroppenpot |
Voorziening voor verliezen die in de nabije toekomst hoogstwaarschijnlijk gaan optreden. Het bedrag staat nog wel credit op de balans, maar is al in mindering gebracht op de winst voor belastingen.
|
Stukproductie |
- Productie op bestelling, meestal per stuk, maar het kan ook in grote aantallen. Bij de productie kan rekening gehouden worden met de specifieke wensen van een klant.
Bijzonderheid: geen voorraadvorming, hooguit onderhanden werk.
De tegenhanger is massaproductie.
- Productie in kleine aantallen of in een enkel exemplaar. Ook als dat niet op bestelling, maar op voorraad gebeurt, zoals bij kunstwerken.
Ook hier is de tegenhanger massaproductie.
|
Subsidie |
Toekenning van een bedrag om praktische, sociale, sportieve of ideële doelstellingen te realiseren zonder dat een tegenprestatie gevraagd wordt van de ontvanger.
Zie ook: sponsoring en stipendium.
|
Substantialisme |
Aanhangers van het substantialisme gaan ervan uit dat de onderneming pas winst maakt nadat het totale vermogen van een onderneming fysiek in waarde gelijk is gebleven.
Dus dan moet op een of andere manier de inflatie gecompenseerd zijn voordat er sprake is van winst.
Dit staat tegenover het nominalisme dat ervan uitgaat dat elke toename van het eigen vermogen als winst aangemerkt moet worden. Bij het nominalisme worden de gevolgen van inflatie buiten beschouwing gelaten.
|
Supplier development (Anglicisme) |
De moeite die de ondernemer doet om de kwaliteit van de leveranciers te verhogen, dan wel de leverancier helpen om zijn kosten te verlagen.
Vaak betekent dit dat de leverancier al tijdens de ontwerpfase betrokken wordt bij de ontwikkeling van een nieuw product.
Suplier development is behulpzaam bij een systeem van target costing en is vaak onderdeel van het TQM-beleid.
|
Synergie |
- Samenwerking tussen kerk en staat (Van Dale)
- Maximale concentratie en gemeenschappelijk gebruik {Interne Organisatie}.
- Voordelen door het samenvoegen van activiteiten {Interne Organisatie}.
- Voordeel door het samenwerken met andere bedrijven {Externe Organisatie}.
- Voordelen doordat verschillende activiteiten van een bedrijf elkaar ondersteunen {Externe Organisatie}
- Waarde-creatie in de vorm van goodwill die ontstaat doordat de waarde van gecombineerde ondernemingen groter is dan de waarde die verwacht kan worden van twee onafhankelijke ondernemingen.
N.B. De term synergie-voordelen is dus alleen zinvol bij betekenis 1.
|
Vakdidactische termen
|
Vt Samenhang |
“Waarom vertelt niet iemand gewoon wat ik moet doen. Het moet steeds weer anders.” Studenten verwachten dat bedrijfseconomie een logisch samenhangend geheel is, zowel binnen één subdiscipline, als tussen subdisciplines onderling.
Als die samenhang er niet is ontwikkelen zij mentale voorstellingen die alsnog samenhang tot stand brengen. Soms ontdekken zij zo grotere verbanden, maar vaak creëren zij een samenhang die niet bestaat.
|
|
Bedrijfseconomie is een samenstel van gewoonten en tradities die in de praktijk zijn ontstaan en die door de overheid als wetgever zijn ingekaderd. Dezelfde termen kunnen van betekenis verschillen al naar gelang de situatie waarin ze gebruikt worden.
Zo bestaan er wel veertien verschillende definities van de term kosten.
Ook de term kostprijs heeft vele varianten. Als je probeert daar definities bij te verzinnen die al die varianten overkoepelen, ontstaat er een trefwoordenmodel in plaats van een consistent geheel.
|
Vt Schema |
Eén van de mogelijke manieren om een bedrijfseconomisch model weer te geven. Op overzichtelijke en compacte wijze zijn de belangrijkste grootheden uit een model tezamen met hun onderlinge rekenkundige relaties in beeld gebracht.
Andere vormen om de modellen weer te geven zijn de verhalende vorm, een oplossingsstructuur of een oplossingspad of desnoods een cijfermatige berekening, bij voorbeeld in staffelvorm.
Zie voor een reeks beschikbare schema’s: bedrijfseconomische-modellen.nl .
|
Vt Scontro |
Je bent bij de bakker en je moet € 7,80 betalen. Je geeft een tientje. De juffrouw achter de toonbank legt twee dubbeltjes op je hand en zegt: “Dat is acht euro”. Vervolgens legt zij er één euro bij en zegt: “Dat is negen euro”, en terwijl zij een tweede euro neerlegt, vervolgt zij met de woorden: “En dat is tien”.
Dit is rekenen in scontrovorm: een majestueuze rekentruc waarbij de aftrekposten veranderen in optellingen.
Rekenen in scontro is handig als je afwisselend moet optellen en aftrekken. Het voorkomt dat je een staffel moet opstellen, waarin je steeds het tussenresultaat moet berekenen.
De scontro-vorm vereenvoudigt het rekenen enorm door alle bedragen uit te splitsen over twee kolommen. In één kolom staat het beginbedrag en alle bedragen die erbij opgeteld moeten worden. In de andere kolom staan alle bedragen die eraf moeten.
Beide kolommen tel je apart op (eerst in klad) om te kijken welk van de twee de hoogste uitkomst heeft. De hoogste uitkomst zet je als totaalbedrag onder beide kolommen. Daarna vul je de kolom met het laagste totaalbedrag aan tot het hoogste bedrag en dat verschil noem je 'het saldo'.
Op deze wijze vindt opnieuw een optelling plaats omdat de kortste kolom is aangevuld met het saldo en het totaal even groot moet zijn als de andere kolom.
In de tijd dat mensen geen computers hadden en geen rekenmachines, was dit een enorme besparing op het rekenwerk en op het aantal fouten dat mensen maakten.
Zie ook: scontro als bedrijfseconomische term.
|
Vt Semantische definitie |
- Omschrijving die de betekenis van een begrip of grootheid aangeeft, los van de vraag hoe de waarde van die grootheid berekend moet worden en los van de vraag welke eenheid bij die grootheid past. In feite gaat het dus om de notie die hoort bij een begrip of grootheid.
Voor de berekeningswijze van de waarde en de eenheid van een grootheid is de operationele definitie van belang.
- Synoniem: conceptuele definitie.
Voorbeeld van een semantische definitie: de nettowinst is wat een ondernemer aan het eind van het jaar overhoudt om vrij te besteden.
Voorbeeld van een operationele definitie: de nettowinst is de brutowinst minus de bedrijfskosten.
Aangezien economen hun grootheden vaak in verschillende betekenissen gebruiken kunnen er voor hetzelfde woord meer semantische definities zijn en/of meer operationele definities. Dat maakt bedrijfseconomie juist zo verwarrend. Voorbeeld: kostprijs.
|
Vt Short-cut |
Een short-cut is een verkorte versie van een berekening of bewerking. Handelingen die je met regelmaat moet verrichten, ga je automatiseren en daardoor trek je stukjes van een bewerking samen.
Die verkortingen zijn reuze handig zolang de vragen die je moet beantwoorden maar veel op elkaar lijken. Zodra er een addertje onder het gras zit, moet je terugvallen op de uitgebreide procedure.
Het is dan echter de vraag of je die nog weet of kunt reconstrueren. Zo is het een short-cut om 25% van € 444,- uit te rekenen door die € 444,- door 4 te delen. Maar als je 17% moet berekenen van € 444,- moet je op een procedure terugvallen die meer algemene geldigheid bezit: eerst 1% berekenen.
|
Vt Signaalwoord |
Een signaalwoord roept schema's en verwachtingen op in de hoofden van de lezer. Het activeert de mentale voorstelling die een lezer heeft van een situatie. Dat gebeurt ook bij woorden in het dagelijks spraakgebruik.
Ieder heeft zijn eigen associaties bij woorden als 'huis' en 'school'. Economen hebben ook associaties bij allerlei economische termen. Daardoor hebben zij een voorsprong op niet-economen die dezelfde economische tekst lezen.
Zij activeren allerlei economische noties bij woorden zoals afval, normaal of zebra en anticiperen zo op vragen en opmerkingen die later gaan komen.
|
Vt S.P.A.: Systemtische ProbleemAanpak |
Voor het aanpakken van bedrijfseconomische vraagstukken werkt die als volgt:
- eerst ga je lezen om een oriëntatie uit te voeren;
- dan voer je een analyse uit door te zoeken naar een bedrijfseconomisch model, waarmee je al dan niet op papier een PAD kunt construeren;
- uit dit PAD beredeneer je de oplossingsstructuur, dus de weg terug van de onbekende grootheid naar de beschikbare data;
- daarna stel je het oplossingspad vast, dus de weg van de beschikbare data naar de onbekende grootheid;
- daarna kun je successievelijk de berekeningen uitvoeren;
- en tot slot moet je controleren of alles goed is gegaan;
- oh ja, evalueren hoort er ook nog bij: wat heb je nu eigenlijk geleerd? Is je kennis van de bedrijfseconomie echt toegenomen?.
Zie ook bij de ABC-methode. Voorts bij Vakdidactiek Bedrijfseconomie - Systematische probleemaanpak
|
Vt Staffel |
Je bent in de supermarkt en je koopt wat spullen voor een feest. Je levert lege flessen in en krijgt het statiegeld retour.
De caissière rekent het bedrag in verticale vorm uit. Eerst allerlei optellingen, dan de bedragen die eraf gaan, dan het bedrag dat je geeft en tot slot het saldo dat je terugkrijgt. Dit is rekenen in staffelvorm.
De staffel is een rekentechniek die het mogelijk maakt om door te werken met het subtotaal van de vorige fase in de berekening. Daardoor is ze beknopt en overzichtelijk. Het is een fraaie techniek, maar toch niet zo beknopt als rekenen in scontro.
Zie ook: staffel als bedrijfseconomische term.
|
Vt Strategie |
Het maken en uitvoeren van plannen om belangrijke doelen te bereiken. Een strategie is grootser dan een tactiek. De tegenhanger van een strategie is de vaardigheid om de strategie toe te passen.
Onderwijs in vaardigheden is eigenlijk niet mogelijk, maar wel onderwijs in strategieën. Een docent kan wel aanwijzingen geven hoe je plannen kunt maken en uitvoeren, maar hij heeft geen invloed op je bereidheid om ze ook echt toe te passen.
Zie ook: Vakdidactiek Bedrijfseconomie - Kennis van strategieën.
|
Vt Stroomgrootheid |
Een grootheid die afhankelijk is van de factor tijd.
Voorbeeld: snelheid, deze is uitgedrukt in kilometer per uur. Kosten vormen een stroomgrootheid, omdat ze de relatie aangeven tussen een voorraadgrootheid en de periode waaraan die voorraadgrootheid gerelateerd moet worden.
De productie van een bedrijf vindt plaats in een periode: aantal stuks per periode [stuks/periode]. De afzet gaat over stuks in een bepaalde periode [stuks/periode].
Als je dat aantal vermenigvuldigt met de prijs [euros/stuk] ontstaat de omzet: euros per periode. Ook dat is een stroomgrootheid, net als alle andere posten van de resultatenrekening.
Tegenover de stroomgrootheden staan de voorraadgrootheden, zoals alle balansposten.
|
Vt Subdiscipline |
Een deelgebied binnen de wetenschap. Binnen de bedrijfseconomie zijn verschillende sub-disciplines, zoals interne verslaggeving, externe verslaggeving, boekhouding en financiering.
Elke subdiscipline heeft een eigen jargon en gaat ervan uit dat dit de beste manier is om de economische verschijnselen te verwoorden.
Soms gebruiken ze dezelfde woorden in dezelfde betekenis, soms andere woorden met dezelfde betekenis (synoniemen), of dezelfde woorden met een andere betekenis (homoniemen).
Zo heeft de vergoeding op het gebruik van vreemd vermogen in allerlei subdisciplines een andere naam terwijl het steeds om de werkelijke kosten van de interest gaat: betaalde rente {Jaarverslagen};
interestkosten {Financiering};
interest vreemd vermogen {Bedrijfsadministratie};
rentelasten {Externe Verslaggeving};
werkelijke interestkosten {Interne Verslaggeving}.
Zie ook: Vakdidactiek Bedrijfseconomie - Synoniemen en homoniemen.
|
Vt Synoniem (taalmechanisme) |
- Verschillende termen voor hetzelfde begrip. De term vormt een begrippenpaar met homoniem. Bijvoorbeeld standaard kosten en toegestane kosten.
Aangezien termen vaak meer dan een betekenis hebben, kan het zijn dat termen soms wel en soms niet hetzelfde begrip aangeven. Zie ook bij de term Kennis.
- Toevallige overeenkomst in betekenis die voortvloeit uit het kwantitatieve karakter van de economie.
Als er geen korting verstrekt wordt, is er geen verschil tussen bruto-omzet en netto-omzet. In dat geval kan voor beide termen het synoniem ‘omzet’ gebruikt worden.
Dit is een van de grootste bronnen van verwarring in de economische literatuur, omdat dergelijke termen ook door elkaar gebruikt worden als er wel aanleiding is om onderscheid te maken.
- Verkorte aanduidingen voor begrippen waarvan de spreker aanneemt dat de ander wel begrijpt wat hij bedoelt.
Prijs staat doorgaans voor verkoopprijs, maar als het over inkoop van grondstoffen gaat, staat het voor inkoopprijs.
Synoniemen zijn dan een gevolg van een algemeen taalmechanisme om bondig te formuleren.
Zie ook: Vakdidactiek Bedrijfseconomie - Synoniemen en homoniemen.
|
Afkortingen |
SAC (Anglicisme) |
SAC staat voor: Standing Advisory Council. Adviserend forum met vertegenwoordigers uit vele landen en vanuit diverse partijen (bedrijven, analisten, accountants en regelegevers) die advies uitbrengen aan de Trustees (commissarissen) en de Board (bestuur) van de IASB (International Accounting Standards Board).
|
SEC (Anglicisme) |
SEC staat voor: Securities and Exchange Commission. Amerikaanse commissie die toezicht houdt op de effectenbeurzen en eisen stelt aan de bedrijven die op de beurs genoteerd willen zijn.
|
SIC (Anglicisme) |
- Standard Interpretations Committee: organisatie die in 1996 is opgericht om interpretaties van IAS uit te brengen. Deze organisatie is in 2001 al opgevolgd door de IFRIC (de International Financial Reporting Interpretations Committee).
- Adviezen die door de SIC zijn uitgebracht. Bijvoorbeeld: SIC12 is het twaalfde advies van de SIC.
|
SRI (Anglicisme) |
SRI staat voor Socially Responsible Investing: beleggen op een maatschappelijk verantwoorde wijze, ofwel groen beleggen (variant 1).
Een soortgelijke vorm is beleggen op basis van ESG: Environmental, Social and Governance factors. Insitutionele beleggers die zich hierop richten, kunnen zich aansluiten bij het PRI.
|