1. Geschatte gemiddelde inkoopprijs
Een systeem van normen levert veel informatie op, maar is ook kostbaar, omdat het veel extra werk vraag. Om de hoeveelheid rekenwerk te beperken, begint men doorgaans met het vaststellen van de gemiddelde inkoopprijs. Voor- en nadelige prijsverschillen komen apart te staan in de boekhouding en zijn op zich interessant om te bekijken. Zie ook: www.bedrijfseconomische-begrippen.nl . |
2. Toeslag variabele kosten
Als norm voor de variabele kosten (VK) per eenheid product kan een handelaar een inschatting maken van de omvang van de variabele kosten die toegestaan is bij de afzet die de onderneming begroot. Daar zijn dus twee normen aan verbonden die bij de evaluatie in de loop der tijd gebruikt kunnen worden om te kijken of er afwijkingen zijn en waar die door veroorzaakt worden. Ook hier staat de bewaking van de kosten voorop. |
3. Onbenoemde grootheid
Het gebeurt in de bedrijfseconomie regelmatig dat in een staffel een grootheid voorkomt die geen duidelijke naam heeft. Dat is niet zo erg, want uit de context kun je toch wel opmaken wat er ongeveer bedoeld wordt met dat bedrag. Maar eigenlijk is het vreemd dat er variabelen berekend worden zonder dat die variabelen een duidelijke naam hebben. |
4. Toeslag constante kosten
Net als bij de toeslag voor de verwachte variabele kosten kan er ook een toeslag voor de verwachte constante kosten berekend worden. Deze komt echter niet tot stand door de kosten te koppelen aan de begrote afzet, maar aan de afzet die op lange termijn verwacht wordt: de normale afzet. Constante kosten zijn kosten voor machines, auto’s, inventaris, e.d. en leveren vaak meerjarige afschrijvingsperiodes op. |
5. Kostprijs
De kostprijs voor een handelaar volgt uit de som van de drie bestanddelen.
Kostprijs = Inkoopprijs + Toegestane VK / Begrote Afzet + Toegestane CK / Normale Afzet
Let op: In de formule komt tot uiting dat een handelaar de inkoopprijs niet ziet als 'kosten'. Net als bij de methode van de brutowinstopslag. Daar was duidelijk te zien dat een handelaar eerst de brutowinst berekent en daarna zijn kosten van de brutowinst af haalt.
|
6. Nettowinstopslag
In eerste instantie kan een handelaar zelf bepalen welke opslag hij over de kostprijs wil leggen om een verkoopprijs te berekenen. Juridische grenzen liggen bij de Wet Economische Mededinging en andere overheidsmaatregelen die eventueel misbruik van een machtspositie willen bestrijden (zoals kartelvorming). Maar er zijn ook praktische grenzen die te maken hebben met de wet van vraag en aanbod, waaruit voortvloeit dat de afzet zal dalen naarmate de prijs hoger is. Aangezien de winst gelijki is aan afzet x winst per eenheid, zal de ondernemer moeten zoeken naar een afweging van die twee. |
7. Gewenste verkoopprijs
Een ondernemer kan voor zichzelf vaststellen welke prijs hij graag zou willen hebben, maar in de praktijk zal hij zijn prijs moeten afstemmen op de prijzen die de concurrenten vragen. Vooral als er sprake is van grote concurrentie. Een ondernemer denkt dus eerst na over een Gewenste verkoopprijs. Vervolgens gaat hij na wat in de praktijk haalbaar is. Eventueel kan hij daarna zijn opslagpercentage nettowinst verlagen zodat er niet alleen een gewenste, maar ook een haalbare verkoopprijs uit komt. |
8. Opslag voor BTW
Ondernemers zijn verplicht om een bedrag aan BTW in rekening te brengen bij hun klanten. Zij dragen dit bedrag af aan de overheid. Om te voorkomen dat er over dezelfde goederen vaker BTW berekend wordt, mogen ondernemers de BTW die zij zelf betaald hebben in mindering brengen op het bedrag dat zij innen en moeten afdragen aan de overheid. |
9. Consumentenprijs
In principe is de consumentenprijs de prijs die consumenten moeten betalen voor een product. Dat is dus eigenlijk de gangbare verkoopprijs, want consumenten moeten de BTW betalen. |
10. Werken met formules
Bedrijfseconomen werken niet graag met formules, ook niet als dat heel goed mogelijk is. In plaats van een reeks stappen, zou je de tussenresultaten kunnen weglaten en de berekening in wiskundige vorm kunnen weergeven:
Consumentenprijs = (100% + BTW%) x (100% + nettowinst%) x kostprijs.
Als er sprake is van korting (zie het model berekening verkoopprijs via brutowinstopslag) dan komt daarbij:
Werkelijke verkoopprijs = (100% - korting%) x (100% + dekking%) x consumentenprijs.
Dus:
Werkelijke verkoopprijs = (100% - korting%) x (100% + dekking%) x (100% + BTW%) x (100% + nettowinst%) x kostprijs. |