1. Een concreet hulpmiddel
Er zijn verschillende concrete hulpmiddelen beschikbaar, al dan niet door de school beschikbaar gesteld. Dat zijn: een alfabetische lijst met namen, een schema waar welke leerling in de klas een plaats heeft toegewezen gekregen, een blad met foto’s van leerlingen of een filmpje op YouTube.
Het is ook mogelijk om een eigen klasseschema met namen op te stellen. Laat ieder zijn eigen voor- en achternaam zeggen en noteer precies waar de leerling of student zit in het lokaal. Het noteren van de namen is al een combinatie tussen het verwerven van een concreet hulpmiddel en het memoriseren van de namen.
2. Het opzetten van een oefentraject
Het oefentraject hangt samen met het gekozen hulpmiddel.
"Ik gebruik een alfabetische lijst met namen", zei een docent. "Aan de hand van die lijst geef ik de leerlingen de beurt en dan probeer ik de naam van de leerling te onthouden die een beurt heeft. Als ik onderaan ben, begin ik bovenaan opnieuw. Iedereen van wie ik de naam weet, sla ik over."
"Ik gebruik
een blad met foto's. Een paar keer per dag pak ik de fotolijst van een klas, bedek de namen met mijn hand en dan probeer ik de naam van die leerling te noemen. Natuurlijk verandert het uiterlijk, maar dan gebruik ik dat als aanvullend argument in de beeldvorming."
"Ik gebruik
het klasseschema. aan de hand van het schema wijs ik leerlingen aan voor een beurt. In het begin zoek ik een gezicht bij een naam die ik voor me heb en later zoek ik een naam bij een gezicht. Al doende leer ik ze zo allemaal kennen."
"Ik noteer alle namen zelf en noteer op papier waar ze zitten. Dan geef ik een leesopdracht en terwijl iedereen bezig is, leer ik de voor- en achternamen uit mijn hoofd.
Later op de dag oefen ik met mijn schema. Ik kijk naar de namen en probeer me het gezicht erbij te halen. Daarna bedek ik de namen en probeer me successievelijk alle leerlingen voor de geest te halen en de naam erbij te noemen. Ik kan dan op mijn papier kijken of dat klopt."
|
|
3. Een vast moment om alle namen te kennen
Belangrijk is om jezelf een deadline te stellen. Er moet een concreet moment zijn waarop je de namen van alle leerlingen uit de klas moet kennen.
Sommige docenten kiezen voor een periode van een aantal weken of een aantal lessen. Anderen kiezen voor het eerste proefwerk of een tijdstip dat aan hun instrument is gebonden, zoals het drie-maal doorlopen van de alfabetische namenlijst.
4. Een manier om de namenkennis te toetsen
Het is niet alleen van belang om een datum te hebben, waarop de namen bekend moeten zijn, maar ook een feitelijke toets om te weten of je de namen echt allemaal kent.
Een docent vertelde: "Ik
ga in de deuropening staan en ik kijk of ik van elke leerling die binnenkomt de naam ken."
Een andere docent: "Ik toets mezelf op het moment dat ik voor het eerst na een proefwerk de blaadjes ronddeel. Dan moet iedereen zijn eigen blaadje krijgen, zonder dat ik een naam hoef te vragen.
"
"Aan het begin van een les kijk ik het lokaal rond en
dan som ik voor mezelf even op of ik alle namen ken."
"In de derde les, roep ik luid, dat ik wil toetsen of ik alle namen ken. Dan loop ik alle leerlingen langs en dwing ik mezelf om de voor- en achternaam van elke leerling op te zeggen."
"Ik geef mezelf strafpunten na een week. Voor elke naam die ik niet ken, noteer ik een streepje."
Sommige manieren om de eigen kennis van namen te toetsen zijn hard. Proefwerkblaadjes ronddelen is een harde confrontatie. In de deuropening staan is onmerkbaar voor leerlingen en makkelijker voor herhaling vatbaar.
Het leren van namen lijkt voor de leerlingen een vanzelfsprekendheid, maar dat geldt niet voor docenten. Sommigen zijn zo traag, dat ze zeggen: "Ik ken de namen nog lang niet, maar ik durf het de leerlingen niet meer te vragen. Ik schaam me kapot." |